De hang naar het paradijs is, vanuit de bijbel gezien, het gevolg van de verdrijving uit het paradijs. Het paradijs kan alleen worden gerealiseerd in een context waarin het concept van de zonde niet bestaat. De mens, van nature zondig, kan zich dus niet in het paradijs bevinden.
In deze ambivalentie bestaat het paradijs als concept voor ons leven: We wensen het paradijs op aarde en we wensen het nu. Omdat we allemaal onvolmaakt zijn, maakt de zonde echter altijd deel uit van dit paradijs. Het herbergt juist de eigenschappen die ons in de zeven zonden verboden zijn:
Hoogmoed (Superbia) | ijdelheid, trots | |
Hebzucht (Avaritia) | hebzucht, gierigheid | |
Wellust (Luxuria) | losbandigheid, genotszucht, onkuisheid | |
Woede (Ira) | boosheid, wraakzucht | |
Gulzigheid (Gula) | vraatzucht, onmatigheid, egoďsme | |
Afgunst (Invidia) | jaloezie, nijd | |
Luiheid (Acedia) | lafheid, onwetendheid, gemakzucht |